M.J. Ververs was in 1954 uitvoerder bij de restauratie van onze kerk. Hij schreef ook historische artikelen, onder meer over de pokkenepidemie van 1871 in Lexmond. Henk Mesker diepte het artikel op uit de archieven van de kerk.

Henk Mesker: "Cor Stravers, Dik Lakerveld Pzn. en ik brachten zeven jaar geleden verscheidene bezoeken aan de inmiddels overleden heer M.J. Ververs te Maarsbergen. De heer Ververs was in 1954 de uitvoerder bij de restauratie van onze kerk en kon daardoor allerlei vragen beantwoorden over ons kerkgebouw. De vragen werden tevoren opgestuurd en uitgebreid beantwoord onder de koffie. Ververs was ook historicus en een boeiend verteller. Van hem kreeg ik een artikel ter inzage over kerkhoven en richtlijnen omtrent begraven in ons land, maar toegespitst op de geschiedenis van ons dorp. Na correctie werd het door Hetty Hartman uitgetypt en naar de schrijver gezonden. We zouden het met een jaarmarkt in de kerk presenteren. Daar kwam het door allerlei omstandigheden niet van. Het echtpaar Ververs is inmiddels overleden. Het genoemde artikel van 31 bladzijden ligt in ons archief. Enkele bladzijden zijn gewijd aan de pokkenepidemie van 1871 te Lexmond. Deze wil ik u niet onthouden. Ik laat nu de heer Ververs aan het woord."

Massagraf in Lexmond

In Lexmond start op 18 oktober 1954 de restauratie van de Hervormde Kerk door de firma L. Woudenberg en Zonen. Ries Ververs wordt als uitvoerder van dit werk aangesteld In het bestek is opgenomen dat het terrein rondom de kerk volgens op de tekening aangegeven hoogte moet worden afgewerkt. Iets wat gezien de situatie geen vreemde eis is, want aan de zuidwestzijde van het kerkgebouw ligt de grondslag ruim twee meter hoger dan de vloerhoogte binnen in de kerk. Niemand weet op dat moment wat de oorzaak is van dit hoogteverschil.

 kerk1954
De zuidgevel van het schip vóór de restauratie van 1954. Onder het één na laatste raam is nog net het bovenste deel van de dichtgemetselde deur zichtbaar.
 

Ontdekking

Na een serie voorbereidingen start op vrijdag 26 november 1954 een kleine graafmachine – met als machinist Henk Lakerveld – met overtollige gronden afgraven en afvoeren. Al snel komt aan het licht wat de oorzaak is van de hogere ligging van de buitengrond. Ter hoogte van de toekomstige straat wordt een menigte skeletten gevonden. Houtresten van lijkkisten komen slechts sporadisch naar boven. Waarschijnlijk is voor het begraven van de overledenen gebruikgemaakt van eenvoudig vurenhout voor de kisten. Een enkel stuk eikenhout is bij het weggraven van de gronden in de buurt van de zuidgevel van het transept gevonden. Met de meeste omzichtigheid graven de mannen de bovenste laag aarde mechanisch weg. De laag waarin zich de skeletten bevinden wordt geheel handmatig verwerkt. Het zijn Piet Versluis en Thomas de Wildt die dit niet uitnodigende werk voor hun rekening nemen. Voordat deze schone grond wordt afgevoerd per vrachtauto, kijkt Wim Ringelenstein de grond op de auto nogmaals na om eventueel achtergebleven stoffelijke resten eruit te halen. Als de grond op 7 december 1954 wordt afgevoerd komt men na telling tot 185 overledenen.

Haast

Het bij elkaar houden van elk skelet afzonderlijk blijkt niet mogelijk vanwege de grote hoeveelheden. Alle botten worden afgevoerd naar de zuidoost hoek van het kerkterrein. Een goed af te zetten en de minst opvallende plaats. Wat opvalt, is dat er veel stoffelijke overschotten van onvolwassenen gevonden worden. In de ligging van de skeletten is geen enkele regelmaat te bespeuren. Dat geldt in zekere mate ook voor de overblijfselen van kisten waarbij wordt opgemerkt dat deze in de meeste gevallen oost-west liggen. Dit alles suggereert een zekere haast waarmee de stoffelijke resten ooit zijn neergelegd of begraven. Grote vraag is in 1954, waar en hoe de stoffelijke resten moeten worden herbegraven. Na grondig overleg tussen burgemeester G.B. Pelikaan, secretaris G. Jansen en kerkenraadsleden Johannes van Eck en Teunis Bikker Sr. en de gemeentearchitect H.M. Rollman wordt in de uitvoerderskeet op het werk besloten alle stoffelijke resten in één grote grafruimte op de nieuwe begraafplaats ter aarde te bestellen. De herbegrafenis zal zo snel en zo stil mogelijk binnen één dag geschieden. In de vroege morgen van 30 december 1954 graven Piet Versluis uit Lexmond, Thomas de Wildt uit Heicop, Wim Ringelenstein uit Meerkerk en Ries Versluis uit Vianen een groeve op de door de gemeente-architect aangewezen plaats. De stoffelijke resten worden hiernaartoe vervoerd op een platte wagen met afhangend zeil. Een zwart zeil bedekt de lading als een doodskleed.

Een te weinig

Vooraf aan het vervoer worden het aantal overledenen nog een keertje geteld. Aan de hand van de aanwezige schedels komt men weer tot een aantal van 185. Twee grote volle wagens met overblijfselen van volwassenen, maar ook van veel kinderen, van wie er 142 tussen 2 juni en 30 december 1871 in Lexmond zijn overleden. Oorzaak van deze afschuwelijke cijfers? De pokkenepidemie. Grote schrik ontstaat als bij nader onderzoek blijkt dat er 186 stoffelijke resten zouden moeten zijn. Op 29 november 2001 wordt met Cor Stravers het raadsel van de ontbrekende opgelost. De enige die tijdens de verwoestende epidemie is overleden en op een ander deel van het kerkhof is begraven, is de dochter van de burgemeester Cornelia Helena Slijpe die maar 9 jaar mocht worden. Zij is in de week van 21-27 oktober 1871 overleden. De in de straat opgenomen steen die tijdens de bouw eigenlijk niet van zijn plaats is geweest moet gezien worden als de scheiding tussen het oude en nieuwe gedeelte van de begraafplaats. In het artikel De epidemie van 1871(2) leest u het vervolg van dit verhaal. Daarin gaat het over de verschrikkingen van de pokkenepidemie.

door Henk Mesker