Er was eens een reddingsbrigade. De strandwachten waren goed getraind en gemotiveerd. Regelmatig moesten ze in actie komen om mensen uit de Noordzee te redden. 

Veel van deze mensen waren zo dankbaar dat ze de reddingsbrigade iets wilden even. Sommigen kwamen met een grote taart of een prachtige bos bloemen. De meeste drenkelingen vroegen het rekeningnummer van de reddingsbrigade en gaven een dikke gift. Natuurlijk wilde de reddingsbrigade dit geld goed gebruiken. Daarom kochten ze betere boten, waarmee ze nog meer mensen konden redden. Vervolgens knapten ze hun strandhut op. Het wankele houten gebouwtje verdween en er verscheen een prachtig clubhuis. Het was er warm en gezellig en de medewerkers van de reddingsbrigade zaten er niet alleen als ze dienst hadden, maar bijna altijd. Er hoefde natuurlijk niet altijd iemand gered te worden, maar ze waren wel met een heleboel lui aanwezig, daarom begonnen ze allerlei activiteiten te organiseren. Ze gingen klaverjassen en kolonisten, ze bakten lekkere taarten in hun nieuwe keuken en organiseerden lezingen over alles wat met reddingswerkzaamheden te maken heeft. Op een dag werd er alarm geslagen: er was een zeilboot omgeslagen en de opvarenden verdronken. Maar niemand van de reddingsbrigade kon erheen, ze hadden het allemaal veel te druk met de klaverjascompetitie.

Zegt deze gelijkenis iets over hoe de kerk vandaag functioneert: zo druk met haar eigen bezigheden, dat ze haar oorspronkelijke doelstelling is vergeten?

Dit artikel werd eerder gepubliceerd in De Band van september 2009 (bron onbekend).